Beschrijving
De eerste wisselstroomlocomotieven in Europa waren machines met een enorme motor, die soms zelfs boven het dak van de loc uitstak. Aandrijving was met één of twee drijfstangen en meerdere koppelstangen tussen de drijfwielen. Er waren ook altijd loopwielen nodig. Na de Eerste Wereldoorlog werden de motoren kleiner, maar ze moesten nog altijd op het locframe worden geplaatst. Vaak twee stuks naast elkaar. Aandrijving was via een drijfstang en koppelstangen, zoals bijvoorbeeld bij de Zwitserse “krokodil”, of via een tandwielenkast naar een hulpas en vervolgens met koppelstangen naar drie of vier drijfassen. Loopwielen waren nog steeds nodig vanwege de rijeigenschappen. Laatstgenoemde constructie is toegepast bij de Zweedse locs van de D-serie. De eerste locs van deze serie werden in 1924 geleverd voor de lijn Stockholm – Göteborg en kwamen in twee varianten: serie Dg en Ds. Deze verschilden alleen in overbrengingsverhouding van de tandwielen, voor goederentreinen (Dg) of personentreinen (Ds). De serie voldeed zo goed dat totaal 333 stuks tot 1944 werden geleverd in vele varianten met vooral verschillende tractiemotoren. De locs hadden eerst een houten bak die minder bescherming bood bij ongevallen. Het type was zo populair dat vanaf 1952 (na ampele overwegingen door een commissie) een verbeterde versie met stalen opbouw werd geleverd, serie Da. Dat werd de basis voor de serie Dm, bedoeld voor de ertstreinen tussen Lulea en Narvik. De Dm was tweedelig en elk deel had vier drijfassen en een loopas. Zelfs dat was niet genoeg voor de zware treinen, zodat vanaf 1960 tot en met 1970 driedelige locs werden gebouwd in twee versies (Dm3). Een deel van de Dm en Dm3 serie bleef in dienst tot 2014. Misschien wel de bekendste elektrische locomotieven aller tijden?
Geen wonder dat dit de derde druk is van een uitgave uit 1987 (Boken om D-lokens historia) over deze kenmerkende Zweedse locs. Het boek begint met een stukje historie over de electrificatie in Zweden en de voorlopers van serie D. Daarna gaat het over de productie en levering van serie D met overzichten en grafieken, die wordt gevolgd door de technische beschrijving. Diverse varianten van de lok komen aan de orde (serie Dk, Dr en later Df, Dg1 en Du2). Er is ook aandacht voor verbouwingen, bijvoorbeeld als gevolg van ongelukken. In 1938 moest worden gekozen tussen nieuwe locs met stangenaandrijving en locs met individueel aangedreven assen, al dan niet in een draaistel. Dit wordt besproken in het hoofdstuk “1938 års lokkommitté”. Vanaf blz. 60 wordt de naoorlogse gemoderniseerde versie van de serie Da voorgesteld. Na de technische beschrijving wordt ingegaan op verbouwingen van de Da. Van dit type werden de Dm en Dm3 loks afgeleid, die worden besproken vanaf blz. 71 (eerste generatie) en blz. 77 (andere generaties). Hierna volgen hoofdstukken over o.a. stationering, onderhoud, vernummeringen en sloop. Aan het einde van het boek staat een tabel met technische gegevens en het nummeroverzicht (Individhistorik) van alle besproken loktypen D (blz. 124 – 147) plus een overzicht van de museumloks. Het boek is verdeeld in een flink aantal korte hoofdstukken die varianten en gebeurtenissen chronologisch behandelen. De logische verdeling zoals in de subtitel (D, Da, Dm) ontbreekt, waardoor de lezer het overzicht soms een beetje verliest, ook vanwege de hoeveelheid tamelijk gedetailleerde informatie. Het boek is goed voorzien van foto’s: portret- en fabriekfoto’s, detailfoto’s, foto’s van de lokcabines, maar ook zeer sfeervolle plaatjes in kleur en zwart/wit. Vooral de oorspronkelijke D-serie met houten bak en grote koplamp oogt dan bijzonder fraai, zeker als de lok schoon is.
Deze lokstudie vraagt om een goede kennis van de Zweedse taal.
Beoordelingen
Er zijn nog geen beoordelingen.